Om te lezen

6 essays over de randen van de typografie

Winnaar scriptieprijs 2008 Kunstacademie St. Joost, Avans Breda/Den Bosch

4

Van links of rechts

Winnie de Poeh las de twee opschriften heel aandachtig, eerst van links naar rechts, en toen, omdat hem misschien iets was ontgaan, van rechts naar links. Milne, Alan Alexander. Winnie de Poeh. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1929, p. 45.

Op de ruggen van Spaanse boeken staat de titel ofwel beginnend aan de bovenkant van het boek, ofwel beginnend aan de onderkant; men heeft daar kennelijk nog geen keuze in willen maken. Ik heb in Spanje echter nog nooit een boekhandel gevonden waar men de boeken dan ook handig op richting had gesorteerd, bijvoorbeeld aan de linker- en rechterkant van de winkel. Dat betekent dat je altijd twee maal langs een Spaanse boekenkast loopt, de ene keer met het hoofd op de ene schouder, en daarna terug met het hoofd op de andere. Bij beide gangen langs de plank moet je zoeken welke titels je herkent als leesbare tekst.

Stel je voor dat we in ons schrift evenmin tot een afspraak hadden kunnen komen over de richting waarin te schrijven en dus te lezen: je zou dan steeds moeten proberen te beginnen aan een zin, en maar kijken of je er iets in zou herkennen. Iemand met een uitgebreide vocabulaire zou dan misschien nog relatief snel doorhebben dat hij het bij het verkeerde begin had, maar een inburgerende allochtoon zou voor een dubbel zo moeilijk taak staan: hoe zou hij zeker moeten weten of het gelezen woord wel of niet bestond? Bovendien zijn er veel woorden die in twee richtingen een betekenis hebben, zeker wanneer er meerdere talen in je hoofd huizen.

Ons alfabet stamt af van de Feniciërs, die van rechts naar links schreven. Zij gaven de tekens door aan de Grieken, die een tijd lang schreven zoals de os de akker ploegt: boustrophedon (‘bous’ betekent os in het Grieks, en ‘strephein’ is draaien). Dit heen en terug schrijven kwam ook nog eens in twee vormen voor: de ‘echte’ waarbij de letters óók omklapten, en de onechte, waar ze alleen in edreekegmo volgorde werden gezet. Er zijn in onze tijd overigens nog steeds mensen die pleiten voor deze manier van schrijven en lezen, omdat het minder vermoeiend zou zijn voor de ogen. Donaldson, Timothy. Shapes for sounds. New York: Mark Batty Publisher, 2008. Gardner, Martin. ‘The new ambidextrous universe’ in: American philosophical quarterly 7, p. 175-91. New York, 1990, p. 26-27. De Grieken hielden na verloop van tijd één schrijfrichting over, die van links naar rechts (en niet meer terug), en het is de historici onduidelijk waarom. Sommigen opperen dat dit te maken heeft gehad met het overwegend rechtshandig zijn van de schrijvers, die daardoor minder snel de inkt of de klei uitveegden bij het schrijven naar rechts. Experimenten hebben echter laten zien dat dit niet klopt. Bovendien zijn er veel talen die nu nog van rechts naar links worden geschreven; de gebruikers daarvan zouden dan vaker linkshandig moeten zijn, en ook dat is niet zo.

Ons taalsysteem is dus op een aantal essentiële punten gebaseerd op het onderscheid tussen links en rechts, en daarmee lijken we onszelf een goede dienst te hebben bewezen. Toch is dat niet zonder meer waar. Het onderscheid tussen beide richtingen is voor veel volwassen mensen helemaal niet vanzelfsprekend, en is voor kinderen zelfs erg lastig om te leren. Het is namelijk niet uit te leggen.

De mens is – van buiten – een symmetrisch wezen: al onze zichtbare delen zijn gespiegeld aan elkaar langs een verticaal denkbeeldig vlak. Onze handen zijn in alle opzichten gelijk aan elkaar, en toch zijn ze in een essentieel opzicht heel verschillend: probeer maar eens de ene hand in de handschoen van de andere te steken. Dat lijkt heel triviaal, maar dat is het niet: stel je eens voor dat het een marsmannetje is gelukt op jouw telefonische aanwijzingen een paar handschoenen te breien voor de strenge Marsiaanse winters. Kan hij nu op jouw aanwijzingen de rechter handschoen oppakken? Met andere woorden: kun je iemand verbaal het verschil tussen beide handschoenen uitleggen?

De filosoof Immanuel Kant heeft zich eind 18e eeuw uitgebreid met dit vraagstuk beziggehouden, en zijn conclusie was dat het onmogelijk is. Walford, David, en Meerbote, Ralf. The Cambridge edition of the works of Immanuel Kant: theoretical philosophy, 1755-1770. Cambridge: Cambridge University Press, 1992, p. 365-372. Hij toonde aan dat links en rechts ruimtelijke begrippen zijn, en de ruimte erom heen niet een absolute positie heeft waaruit het verschil tussen links en rechts kan worden afgeleid. Hoe ik ook ga staan of liggen, mijn handen hebben altijd dezelfde relatie tot mijn lichaam, en er is in woorden geen enkele manier om, zonder een vergelijking tot iets vasts in de ruimte, uit te leggen welke de rechter- en welke de linkerhand is, en waarom. Gardner, Martin. ‘The new ambidextrous universe’ in: American philosophical quarterly 7, p. 175-91. New York, 1990.

Kinderen worden zonder bewust begrip van links en rechts geboren, en leren het gaandeweg kennen. Jean Piaget, de Zwitserse psycholoog, definieerde drie verschillende stadia in het proces volgens welk een kind het onderscheid leert te maken. In het eerste stadium kent het kind alleen het verschil ten opzichte van zichzelf. In het tweede stadium is het zich bewust van het feit dat links en rechts niet voor iedereen hetzelfde is: zittend tegenover iemand zien ze in dat hun eigen linkerhand bij de ander diens réchterhand is. Pas in het derde stadium zijn ze in staat om links en rechts als relaties tussen objecten te zien en niet als absolute eigenschappen van een object. Een kopje op tafel kan links van de theepot staan, en rechts van een vaas bloemen. Rond het vijfde jaar bevinden de meeste kinderen zich in het eerste stadium, en op hun twaalfde hebben de meesten het derde stadium bereikt. Toch blijven veel mensen het onderscheid ook na die leeftijd moeilijk vinden. Zij hebben trucjes nodig om steeds te kunnen bedenken wat links en wat rechts is – de hand waarmee ik schrijf, de hand waarom mijn horloge of mijn ring zit. McManus, Chris. Right hand, left hand; the origins of asymmetry in brains, bodies, atoms and cultures. Londen: Weidenfeld & Nicolson, 2002, p. 67-69.

Het concept links-rechts lijkt veel te maken te hebben met het feit dat onze hersenen zijn opgedeeld in twee helften, die zich ieder hebben gespecialiseerd in verschillende taken. Deze asymmetrie biedt onze hersenen een vergelijkingsmogelijkheid, waardoor we intern het verschil kunnen maken. Mensen die linkshandig zijn hebben vaker hersenen die minder asymmetrisch in aanleg zijn, en zij hebben dan ook vaker moeilijkheden met het onderscheid tussen links en rechts.

Dieren hebben bijna zonder uitzondering symmetrische breinen, en de meesten kennen het concept van links en rechts dan ook helemaal niet. McManus beschrijft dat duiven een trucje geleerd kan worden waardoor ze wel in staat zijn om \ en / (links en rechts) van elkaar te onderscheiden: ze houden dan hun kop scheef, waardoor deze tekens gelezen worden als — en |, en dat onderscheid kunnen ze wel maken. McManus, Chris. Right hand, left hand; the origins of asymmetry in brains, bodies, atoms and cultures. Londen: Weidenfeld & Nicolson, 2002, p. 75. McManus verzuimt daarbij overigens uit te leggen hoe de duif dan weet welke kant de streep oorspronkelijk op wees. Hij zal daartoe toch eerst moeten bepalen of hij z’n kop naar links of naar rechts scheef aan het houden is, ander vliegt hij alsnog de verkeerde kant op.

Ons alfabet is op dezelfde manier gebaseerd op de aanname dat de lezer ook daadwerkelijk weet in welke richting hij aan het lezen is. Voor kinderen is dat verschrikkelijk lastig: zij hebben instinctief de neiging te onderzoeken, en bekijken een ding van alle kanten. Wanneer de juffrouw bij de eerste lessen ze een stok met een ronding eraan voorhoudt, en bij ieder aangezicht ervan zegt dat het een andere letter is en een ander klank, dan is dat voor het kind onbegrijpelijk. Het ziet één vorm, en moet aannemen dat, afhankelijk van welke kant het ernaar kijkt, dat ding zich stiekem verandert in een buh, een duh, een puh of een quuh. Als het zichzelf er al van kan overtuigen dat het de juffrouw ernst is, dan nog zal het moeite hebben de letters uit elkaar te houden, omdat het nog maar net geroken heeft aan het verschil tussen links en rechts, en dat onderscheid alleen nog als een objectief verschil ten opzichte van zichzelf kent. Noordzij, Gerrit. De handen van de zeven zusters. Amsterdam: van Oorschot, 2000, p. 33-34.

De lezen lerende mens heeft het dus moeilijk, en veel moeilijker dan eigenlijk nodig is. Symmetrische vormen zijn gemakkelijker te onthouden dan asymmetrische (je hoeft namelijk eigenlijk maar de helft ervan te onthouden), maar ons alfabet houdt daar maar slecht rekening mee: bij de kapitalen zijn 15 van de 26 letters asymmetrisch, en bij de onderkastletters is die verhouding nog wat slechter: daar hebben er 17 twee verschillende kanten. Hoofdletters hebben echter wel een groot voordeel, zij komen niet in omgeklapte vorm dubbel in het alfabet voor; iedere hoofdletter heeft een unieke vorm.

Ji Byul Lee, een Zuid-Koreaanse typograaf in de VS, maakt van die eigenschap van hoofdletters handig gebruik om ook de beperking van het in een bepaalde richting te moeten lezen, op te heffen. Zijn lettertype Univers Revolved gaat uit van de bekende letter Univers maar geeft deze een drie-dimensionale vorm door de letter simpelweg te draaien rond een verticale as, een beetje als een papieren uitklapbare kerstklok, met het verschil dat de as bij de Univers Revolved niet door het midden, maar langs zijn meest linkse punt gaat. Door voor deze transformatie alleen kapitalen te gebruiken creëert Lee 26 verschillende vormen. De oorspronkelijke basis is met enig oefenen nog goed te herleiden, maar daarnaast heeft deze versie van de Univers er een unieke eigenschap bij gekregen. Niet alleen is hij in de eerste dimensie, het platte vlak richtingloos geworden, je kunt hem van links of rechts benaderen, maar zelfs in de tweede dimensie maakt het niet meer uit van welke kant je er tegenaan kijkt. Lee, Ji Byul. Univers Revolved; a three-dimensional alphabet. New York: Harry N. Abrams, 2004.

Lee maakt zich zorgen over de manier waarop het lezen ons voortdurend dwingt om dezelfde richting op te denken. Hij vermoedt dat onze perceptie van de wereld en ook onze manier van uitdrukken daardoor erg wordt beïnvloed, en dat wanneer er minder nadruk op één richting zou liggen we onszelf zouden kunnen bevrijden van die breinbeperking. Het is interessant om daarover na te denken, en er zijn zelfs theorieën die zeggen dat de asymmetrie van ons brein wordt versterkt door een vaste leesrichting. Natuurlijk roept Univers Revolved ook voor de hand liggende vragen op: een woord met een dubbele betekenis, afhankelijk van de leesrichting (bv. droom | moord), vergt een extra codering, en het met de hand schrijven van geroteerde letters is moeilijk voor te stellen. Maar dat zijn praktische en op termijn best overkomelijke bezwaren die het theoretisch experimenteren niet in de weg moeten staan.


Beeld

Ji Byul Lee – Univers Revolved (2004), alfabet, constructie en ‘GOD’.

Om te lezen

6 essays over de randen van de typografie

Winnaar scriptieprijs 2008 Kunstacademie St. Joost, Avans Breda/Den Bosch