1
Rafels
Stadsduiven zijn van oorsprong rotsvogels. Daarom zijn ze heel goed in het verticaal opstijgen, en heel slecht in het bouwen van een nest op een tak. In mijn vorige baan had ik uitzicht op een aantal stellen die hun nest dan ook liever bouwden in de plantenbak onder mijn raam. Het hele jaar door werden daar nieuwe duiven op de wereld gezet. Wanneer de kuikens niet sliepen of met geweld werden gevoerd, zaten ze met een groot en wiebelig hoofd om zich heen te peinzen. Ik heb me vaak afgevraagd of ze dan misschien teleurgesteld waren. In plaats van grillige rotspartijen en steile afbrokkelende kliffen, zagen ze rijen van dezelfde ramen, dezelfde zonweringen, dezelfde balkons, verdieping na verdieping, en links en rechts en aan de overkant meer van hetzelfde. Toch leidt de duif een heel succesvol bestaan in onze Bijlmers, en vervelen ze zich er kennelijk niet. Misschien vormen de flats voor hen juist het rotslandschap in zijn meest perfecte vorm.
De mens is goedbeschouwd de enige soort die ‘perfectie’ als begrip hanteert. Er komen zeker perfecte vormen voor in de natuur, maar die zijn nooit het gevolg van een doelbewustheid. Er zijn steenformaties die gemaakt lijken met een liniaal, maar die het logische gevolg zijn van een gestapelde kristalvorm. Spinnen lijken bij het weven van hun web een duidelijk vormidee te volgen, maar wanneer een spin zich een draadje vergist, dan loopt hij er het volgende rondje zorgeloos langs, om nog te zwijgen van de bouwsels van spinnen die het door een ongelukje met minder dan acht poten moeten doen en daardoor hopeloos ontsporen.
Perfectie is een minder duidelijk begrip dan het op het eerste oog lijkt. Het kan betekenen dat iets z’n doel vervult. Wanneer ik met een plakkertje van de Hema mijn fietsband repareer en de band daarna niet leeg loopt, dan is het plakkertje perfect, want het doet wat het moet doen. Maar is het ook echt het perfecte plakkertje? Heeft een ambachtelijke fietsenmaker misschien een beter merk, soepeler in de hand, beter voegend, langer houdend? Dat is de tweede – iets andere – betekenis waarin we perfectie gebruiken: iets dat zo goed is dat het niet beter kan. Het lijkt een wat relatief verschil, voornamelijk afhankelijk van wanneer je ‘meet’, en hoever je kijkt. Maar de tweede betekenis van het woord, als een toestand waaraan niets ontbreekt, en waar je ook niets meer vanaf moet halen (zo omschreven door Aristoteles), is indicatief voor de manier waarop mensen hun wereld gaandeweg zijn gaan bekijken: kan het beter? Tatarkiewicz, Wladyslaw. ‘Perfection, the term and the concept’ in: Dialectics and Humanism, vol. VI, no. 4, 1979, p. 7. Het gevolg van zo’n wereldbeeld is vooruitgang. Ook daarin is de menselijke soort uniek, hij is het enige dier dat voortdurend actief op zoek blijft naar verbetering.
Die vooruitgang heeft zich ook in de typografische geschiedenis voorgedaan. Voordat Gutenberg de reproduceerbare letter uitvond, deden monniken al eeuwenlang hun uiterste best om letters te schrijven die zoveel mogelijk op elkaar leken, en om een zo gelijkmatig mogelijk schriftbeeld te produceren. Smeijers, Fred. Counterpunch; making type in the sixteenth century, designing typefaces now. Londen: Hyphen Press, 1996, p. 59. Zij konden daarin een zekere perfectie bereiken, maar de verschillende schrijvers bleven onderling herkenbaar. Noordzij, Gerrit. De handen van de zeven zusters. Amsterdam: van Oorschot, 2000, p. 8-29. Na de uitvinding van de losse drukletter veranderde dit; de hand van de snijder van de letter was nog steeds goed zichtbaar, maar de individuele variatie van de geschreven lettervorm was bedwongen. Met een goede matrijs kon een enorm aantal klonen van dezelfde letter worden gemaakt.
Ons streven naar vooruitgang zorgde voor een verdere ontwikkeling van de reproduceerbare letter. Waar de monnik zich vooral bekommerde om de punt van zijn ganzenveer en de kwaliteit van de inkt, daar waren de lettersnijders en -gieters voortdurend bezig hun instrumenten en het proces zo te perfectioneren dat een steeds dunnere, steeds gedetailleerdere letter kon worden gegoten.
Van Blokland, Erik, en Rossum, Just van. ‘Is best really better’ in: Emigré, nr. 18, Berkely, 1991, p. 1.
Middendorp, Jan. Dutch type. Rotterdam: 010 publishers, 2004, p. 211-214.
De vorm van de letter in de handgeschreven manuscripten werd voornamelijk bepaald door de natuurlijke beweging van de hand, en de vorm en stand van de punt. Met de komst van de gegoten letter vielen deze beperkende factoren weg, en kon de lettersnijder eigenlijk alle kanten op. Toch werd er niet driftig geëxperimenteerd met radicaal andere vormen; in de vijf eeuwen na Gutenberg borduurde men eerder langzaam voort op de geschreven oorsprong, waarbij het accent lag op verfijning en perfectionering. De lettersnijder liet zich beïnvloeden door geldende esthetische normen, door opvattingen over leesbaarheid, en door technische eisen die de druktechniek aan de letter stelde, alle drie factoren die aan verandering onderhevig waren. De basisvorm van de letter was al een tijdje ‘uitontwikkeld’, maar nam in de loop der eeuwen veel verschillende gedaantes aan.
De theoretische perfectie van het principe achter de gegoten letter is altijd deels teniet gedaan door de beperkingen van de rest van het drukproces. Een loden letter had een beperkte levensduur, want hij sleet door het gebruik en na verloop van tijd werden zijn afdrukken minder scherp. De eigenschappen van de inkt waren eveneens van invloed op de afdruk, net als die van het papier. Een loden letter kon ‘vollopen’ met inkt, waardoor het letterbeeld teveel verstoord raakte, en een sterk zuigend papier kon de vorm van de gedrukte letter eveneens aantasten. Tijdens het ontwerpen van loden letters werd zelfs al rekening gehouden met deze zaken, bijvoorbeeld door een letter magerder te snijden dan hij op papier bedoeld was. Een aantal van deze factoren speelt nog steeds een rol, maar met de komst van de digitale letter, en de enorme vooruitgang in de druktechnieken zijn we nu in staat om haarscherpe afdrukken te maken, en een aan perfectie grenzende gelijkheid te bereiken tussen de letters.
Niets om over te klagen, zou je denken. Toch concluderen twee experimenterende ontwerpers, Erik van Blokland en Just van Rossum, in 1990 dat het feit dat wij, hedendaagse lezers, verwachten dat een letter er steeds hetzelfde uitziet, een gevolg is van de techniek, en niet andersom. Dat is waar en ook niet waar. De toenemende vraag naar drukwerk en de bijbehorende economische stimulans die deze toename impliceerde (met drukwerk viel geld te verdienen) hebben vanaf de 15e eeuw wel degelijk de roep om een steeds gelijkender letter gevoed. Op dit moment, in het digitale tijdperk is het echter inderdaad zo dat we de perfecte en haarscherpe vorm van de gedrukte of geprinte letter als vanzelfsprekend zijn gaan ervaren omdat we niet meer met imperfectie worden geconfronteerd, tenzij we die zelf bewust opzoeken.
Van Blokland en Van Rossum deden precies dat. Ze schreven: ‘Er is geen technische reden om een (digitale) letter steeds hetzelfde af te drukken’, een uitspraak die tot tien jaar daarvoor iedere typograaf en drukker de mond had doen openvallen. Zij meenden dat we inmiddels aan een overdosis perfectie werden blootgesteld, en betoogden dat vroegere typografie, met al z’n beperkingen, rafels en scheefheden, levendiger was. Tijdens hun zoektocht naar een manier om die imperfectie terug te brengen in het letterbeeld ontwierpen ze de Beowolf. Jong, Cees W. de, Purvis, Alston W. en Friedl, Friedrich. Creative type. Wormer: Inmerc, 2005, p. 94-97.
In de gangbare digitale techniek wordt een letter op het scherm steeds opnieuw getekend op basis van een aantal parameters. Zolang de waarden daarvan gelijk blijven is iedere herhaling van een letter ook gelijk. In Beowolf worden die parameters per letter op een willekeurige manier een klein beetje veranderd, waardoor elke versie uiteindelijk een unieke vorm krijgt. De mate van verandering is in te stellen, waardoor de grilligheid – of willekeurigheid – van het letterbeeld is te beïnvloeden. Middendorp, Jan. ‘Tools’ in: LettError. Nuth: Drukkerij Van Rosbeek, 2000, p. 2.
Ik kende Beowolf al een tijdje van horen zien, en vond het voornamelijk een grappig experiment. Dat kwam in eerste instantie door de naam, die deed vermoeden dat de ontwerpers hadden geprobeerd een middeleeuwse griezeligheid aan te brengen, en eigenlijk gewoon een zoveelste ‘fun-font’ hadden gemaakt. Maar ook toen ik het concept erachter wel doorhad, kon ik niet bedenken waarom je zoveel eeuwen technische vooruitgang zou willen inzetten om diezelfde vooruitgang weer te camoufleren. Het leek me de wereld op z’n kop.
Wanneer we echter om ons heen kijken zijn er genoeg voorbeelden waar de perfecte situatie niet die is welke we prefereren. Misschien zit ook dát in onze natuur. Er is vermoedelijk geen mens die zich oprecht prettig voelt in de smetteloze designinterieurs uit de woonglossy’s. Voor muziek hebben we een heel systeem bedacht om zo precies mogelijk te kunnen noteren hoe muziek moet klinken, waarbij je termen als ‘een fractie ongelijk’, of ‘een tikje onzuiver’ niet snel in een partituur zult vinden. De metronoom en de stemvork helpen ons een zo getrouw mogelijke vertolking te leren geven. En toch is gebleken dat we muziek die werkelijk perfect wordt weergegeven, dus niets minder en niets meer dan wat er staat, onaantrekkelijk en emotieloos vinden. Kennelijk hebben we inderdaad behoefte aan een zekere hoeveelheid willekeur, als middel tegen saaiheid of verveling. Het menselijke streven naar steeds-beter blijkt een eigenaardige paradox in zich te dragen: de perfectie kent een grens waarvoorbij het te onmenselijk wordt.
In dat opzicht is de Beowolf dus eigenlijk interessanter gebleken dan ik aanvankelijk dacht. In onze digitale tijd lezen we in toenemende mate van schermen, en is de computer steeds meer de verantwoordelijke voor de reproductie van letter en beeld. Dit maakt dat perfectie eenvoudiger dan ooit realiseerbaar is, maar ook – en misschien gelukkig – ook heel gemakkelijk weer te ontkrachten is. Niets menselijks is de computer vreemd.
–
Beeld
Van Blokland en Van Rossum – Beowolf (1990), Verschijningsvormen van de M en de O.