5
Luisteren
De Britse schrijver en publicist Charles Ollier heeft eens laten zien dat het woord voor vis in het Engels zonder problemen geschreven kan worden als ‘ghoti’. Spreek de ‘gh’ uit als in ‘enough’, de ‘o’ als in ‘women’, en de ‘ti’ als in ‘nation’, en de vis is een feit. http://en.wikipedia.org/wiki/Ghoti
Hij laat daarmee zien wat miljoenen mensen over de hele planeet dagelijks ervaren: dat het geschreven Engels en het gesproken Engels slechts een verstandshuwelijk hebben. Ze zijn duidelijk niet voor elkaar geschapen, en begrijpen elkaar dan ook slecht. Een letter of lettercombinatie kan op heel verschillende manieren worden uitgesproken, en andersom vergt het vaak een ‘guestimation’ om een beluisterd woord op de ‘juiste’ manier op papier te krijgen. Beide richtingen op vergt de interactie tussen schrijven en luisteren een hoop extra kunstgrepen.
In het Frans is dat in zekere mate ook zo, het Nederlands is al een stuk eenduidiger, en docenten Spaans beginnen de eerste les steevast met de geruststellende mededeling dat het Spaans precies zo wordt uitgesproken zoals je het schrijft, zonder veel uitzonderingen. Spanjaarden hebben daarmee beter begrepen op basis van welke concept ons alfabet enkele duizenden jaren terug is ontstaan, en zich er sindsdien beter aan gehouden.
Er hebben onder de mensen tot nu toe twee manieren stand gehouden om een verhaal ergens op te schrijven, op zo’n manier dat een ander het daarna kan reconstrueren: beeldschrift en klankschrift. Bij beeldschrift bestaat er voor elk ding, maar ook voor elk abstract begrip een apart beeld. Egyptische hiëroglyphen zijn een bekend voorbeeld, maar ook het Chinees is opgebouwd uit beelden. Zo’n systeem heeft tot gevolg dat de schrijver en de lezer al snel duizenden plaatjes in hun hoofd moeten hebben om met elkaar te kunnen communiceren op papier. Het complete Chinees telt bijvoorbeeld zo’n 50.000 tekens, maar de gemiddelde Chinees heeft er aan 4000 tot 6000 genoeg om zich te redden.
Ons eigen alfabet is in zijn huidige vorm een klankschrift, waarbij iedere letter een andere klank representeert, en het alfabet dus een reeks klanken vormt waarmee een woord kan worden opgebouwd. Aan de basis van ons klankschrift ligt echter toch een beeldschrift; dit vel staat eigenlijk vol met stierenkoppen, kamelen, tentharingen en ploegscharen. De A, bijvoorbeeld, is gebaseerd op het teken dat zo’n 3000 jaar geleden door het Sinaï-volk gebruikt werd om de korte keelklank ‘A’ te representeren. Het was een gestileerde stierenkop, omdat dat dier in hun taal Aleph heette. Op die manier koppelden zij aan iedere klank een tekeningetje. Via de Feniciërs en daarna de Grieken zijn de tekeningen verder geabstraheerd tot de tekenset die wij nu kennen. Pflughaupt, Laurent. Letter by letter; an alphabetical miscellany. New York: Princeton Architectural Press, 2007, p. 11-28.
In de geschiedenis van veel alfabetten, en ook in die van het onze, zien we dat de tekensets op het moment dat zij werden overgenomen door sprekers van een andere taal, werden aangepast aan die taal. Ontbrekende klanken kregen een nieuw teken, terwijl de tekens voor klanken die niet voorkwamen, een andere functie kregen. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij de overname van het Fenicische alfabet door de Grieken. Toch heeft die aanpassing bij de huidige moderne talen die gebruik maken van het Westerse Alfabet niet meer zo duidelijk plaatsgehad. In incidentele gevallen is er een letter bij gekomen (de ß in het Duits), of wordt een letter nauwelijks gebruikt, (de k in het Engels), en in veel andere gevallen worden door middel van diakritische tekens aanwijzingen gegeven voor de uitspraak (de ç in het Frans), maar goed beschouwd gebruiken we nog steeds hetzelfde alfabet om tegenwoordig zo’n honderd talen in weer te geven. We accepteren dat we generatie na generatie steeds weer voor iedere taal een andere set regels moeten aanleren om te weten welke klank bij welk teken hoort. De reden dat een structurele aanpassing veel minder vaak wordt doorgevoerd is onder ander dat heel erg veel meer mensen gebruik maken van het alfabet dan in bijvoorbeeld de tijd van de Grieken het geval was, enerzijds omdat er gewoon veel meer mensen zijn, anderzijds omdat het schrift veel meer wordt gebruikt. Veranderingen zijn daarom minder makkelijk in te voeren, en vergen veel meer voorbereiding. Prince lukte het weliswaar om de schrijfwijze van zijn naam van de ene op de andere dag te veranderen in maar zo snel gaat het meestal niet. Het heen en weer schuiven tussen ‘socialistisch’ naar ‘socialisties’, en weer terug heeft in het Nederlands ruim tien jaar gekost, en ging met veel gemor gepaard.
Het zijn dus onze exponentieel gegroeide aantallen, vaak in combinatie met een zekere neiging tot behoudendheid, die maken dat ons alfabet inmiddels flink uit de pas loopt met veel talen waarin het wordt gebruikt.
Het moeten aanleren van alle uitspraakregels per taal en het moeten onthouden van de verschillen tussen talen is weliswaar voor veel mensen juist de charme van zo’n taal, maar is van het oogpunt van efficiëntie gezien, een ramp. Net zoals suiker als nieuw product de markt nooit zou halen op grond van zijn giftige bijwerkingen, zou ook ons alfabet, ware het gisteren bedacht als de nieuwe schrijfwijze voor de planeet, direct worden afgekeurd op grond van economische overwegingen: het aantal manuren dat nodig is om haar onvolkomenheden te leren overbruggen is gigantisch.
Maar stel dat het alfabet inderdaad opnieuw zou worden vastgesteld, wat zou dan een goede manier zijn om dat te doen? Letters zouden nog steeds klanken moeten representeren, maar nu niet alleen de klanken van één taal, maar die van de hele mensheid bij elkaar. Dat is te doen, want het aantal klanken dat de mens kan maken is weliswaar omvangrijk, maar niet onbeperkt, en in elk geval veel minder groot dan bijvoorbeeld het aantal tekens in het Chinees. Donaldson, Timothy. Shapes for sounds. New York: Mark Batty Publisher, 2008, p. 13-17. De Wereldcommissie Voor het Nieuwe Alfabet zou redelijk snel klaar kunnen zijn, want dat alfabet bestaat al een tijdje. Al sinds het eind van de 19e eeuw wordt het fonetische alfabet ontwikkeld door taalwetenschappers, om de uitspraak van iedere taal op een objectieve manier te kunnen noteren. In 1886 werd in Parijs de International Phonetic Association opgericht, die de laatste uitbreiding van haar alfabet in 2005 heeft uitgebracht. Het bestaat uit twee overzichtelijke tabellen met tekens en aanwijzingen over hoe de klank met behulp van de tong en de lippen kan worden gevormd. S.n. Handbook of the International Phonetic Association. Cambridge: Cambridge University Press, 1999, p.18. Het enige dat we hoeven te doen is die tekens te leren lezen en schrijven, en met behulp van de fysieke aanwijzingen te leren uitspreken. De overgang zou niet voor iedereen helemaal gelijk zijn, want het fonetische alfabet is grotendeels gebaseerd op de tekens van ons Latijnse alfabet, zodat het voor bijvoorbeeld Koreaans lezenden wat moeilijker is aan te leren. Maar binnen een generatie zou ook dat probleem zijn opgelost, los van het feit dat veel talen in een ander alfabet nu al de Latijnse tekens invoegen als er buitenlandse namen moeten worden geschreven.
Dus waarom niet overstappen? Het fonetische alfabet zou iedere dubbelzinnigheid in de uitspraak wegnemen, onze onderlinge verstaanbaarheid een stuk beter maken, en het aanleren van een (andere) taal veel eenvoudiger. In theorie is het een ideale oplossing, maar de omvang van een dergelijke operatie op wereldschaal, de enorme hoeveelheid mensen en systemen die daarbij betrokken zouden zijn, maken het te moeilijk. Het Esperanto is een universele taal die door haar logisch ontworpen structuur gemakkelijk is aan te leren, en die haar beoefenaars al ruim honderd jaar lang aan de wereldbevolking proberen te slijten, om dezelfde logistieke redenen zonder veel succes. Daarnaast is er een andere, interessantere en ingewikkelder moeilijkheid aan een universeel fonetisch alfabet: wat te doen met regionale verschillen in uitspraak van dezelfde woorden? Zolang niet iedereen leert om woorden op dezelfde manier uit te spreken binnen een taalgebied, zou de geschreven fonetische versie per streek verschillend zijn, en zouden we dus eigenlijk het ene gat met het andere hebben gedicht. Het is daarom misschien interessanter te kijken naar typografen die een wat bescheidener houding aannemen, en op kleinere schaal, binnen de grenzen van een taal, zoeken naar manieren om de schrijfwijze van de uitspraak toch aan de kaak te stellen. Pierre di Sciullo is daarvan een goed voorbeeld.
Deze Franse typograaf analyseert in zijn werk op allerlei manieren de gevolgen van onze typografische conventies, en in het verband van dit essay is zijn lettertype Quantange vooral interessant. Dit font onderzoekt met behulp van grafische elementen opnieuw de fonologie van het Westerse alfabet in relatie tot Di Sciullo’s eigen taal. Hij streeft ernaar de oorspronkelijke spelling niet aan te tasten, om daarmee een nieuw leerproces voor de lezer te voorkomen, en het blijft dan ook een beetje de vraag wat Di Sciullo zou hebben aangepast als hij dat nieuwe leerproces niet had geschuwd. Bernard, Pierre, Paris, Muriel en di Sciullo, Pierre. Pierre di Sciullo; experiences graphiques et typographiques. Nuth: Drukkerij Rosbeek, 1995, p. 44.
De Quantange is echter een interessant lettertype, omdat het eigenlijk de onlogischheid van sommige Franse klanken (vergelijkbaar met die van het Engels) aanpakt door ze te onderstrepen binnen het bestaande systeem. Voor elk voorkomend foneem (klank) in het Frans heeft Di Sciullo een teken gemaakt, en dat heeft geresulteerd in 102 onderkasttekens, en 35 kapitalen. Zo heeft de eerste letter van ‘contribue’ een andere, hardere, vorm dan die van ‘cette’, waardoor de klank in de letter wordt verbeeld. Het is alsof de typograaf met behulp van de bestaande tekens de lezer (franstalig of niet) bewust wil maken van de dubbelzinnigheid van het schrift dat hij leest. Wellicht is een dergelijke bewustwording een goede eerste stap in de richting van een meer geëigend systeem, en geeft het een waardevol inzicht tijdens het leren van de taal. Bernard, Pierre, Paris, Muriel en di Sciullo, Pierre. Pierre di Sciullo; experiences graphiques et typographiques. Nuth: Drukkerij Rosbeek, 1995, p. 45.
In een aantal meer dictatoriaal aangelegde landen is het in het verleden soms gelukt hele schriftsystemen in korte tijd rigoureus aan te passen. Maar een werelddictatuur is natuurlijk niet de gewenste weg naar een elkaar beter verstaan. Dan toch maar liever wat meer uurtjes taalonderwijs!
–
Beeld
Pierre di Sciullo – Quantange (1994).
Timothy Donaldson – frequentiepatronen voor letters (2008) (vlnr) e, f, g, l, m, n, s, t, u, v.
Laurent Pflughaupt – de oorsprong van de A (2007) (van boven naar beneden) Sinaï, Fenicisch, Grieks.