2
De zwijgende typograaf
Van Beatrice Warde had ik mij, zonder haar ooit te hebben gezien of gelezen, een beeld gevormd: dat van een beetje deftige dame, een beetje stoffig, een beetje grijs, een beetje saai, met een hoop kennis van zaken over typografie, maar ook misschien een beetje wereldvreemd. In de geschiedenis van de typografie krijgt zij de rol van de behoudende factor, stevig geworteld in de technische traditie en wars van vormvernieuwing of uit-de-bandspringerij. Een bekend ‘pamflet’ van haar hand is ‘This is a printing office’, waarin ze bij wijze van letterproef voor de Perpetua van de Britse letterontwerper Eric Gill, én als voorbeeld van hoe een goed gezette tekst eruit ziet, de drukkerij beschrijft als ware het een tempel: ‘Dit is een drukkers stede, kruispunt van beschaving, toevlucht voor alle kunsten tegen verval en tijd, wapensmidse van de waarheid tegen gefluister en geruchten, opgestoken trompet van de handel. Van hier uit kunnen woorden over de wereld gaan, niet om uit te sterven gelijk golven van geluid, noch af te wijken volgens schrijvers hand, maar om geproefd en geijkt in de tijd te zijn gevest. Vriend, gij staat op heilige grond, dit is een drukkerij.’ S/n. I am a communicator; a selection of writings and talks by Beatrice Warde / Paul Beaujon. The Monotype Recorder, vol. 44, nr. 1, Autumn 1970. Londen: The Monotype Corporation Limited, p. 3 van omslag.
Ik heb mijn beeld moeten bijstellen. Uit haar essays en uit de verslagen van haar vele lezingen komt een assertieve vrouw naar voren, die haar standpunt met verve verdedigt, en die waar mogelijk van de daken schrééuwt dat we ons stil moeten houden, als typograaf. In een voor haar kenmerkende metaforische stijl omschrijft Warde dat streven helder in het essay ‘The Crystal Goblet or Printing should be invisible’. Warde, Beatrice. The crystal goblet, sixteen essays on typography. London: The Sylvan Press, 1955, p. 11-17. Hierin betoogt ze dat typografie moet zijn als het kristallen glas waaruit de ware wijnkenner het liefst zijn wijn drinkt. In plaats van voor een rijk gedecoreerde gouden beker, kiest de wijnkenner voor het glas omdat de inhoud – de wijn – daarin zo goed mogelijk zichtbaar is, en het genieten ervan door zo weinig mogelijk in de weg wordt gestaan. Warde rekt de metafoor nog wat op door ook parallellen te beschrijven tussen de vorm van het glas en de bladzijde, maar daarin wordt het verhaal wat vergezocht. De kern van haar boodschap is echter duidelijk: de typograaf moet zichzelf wegcijferen. Dat wat er in de gedrukte tekst staat is waar het om gaat, en op geen enkele manier moet de typograaf daarin opvallen.
Warde stond niet alleen in deze overtuiging. Stanley Morison schrijft in 1955 in zijn boekje ‘First principles of typography’ dat een drukker zich niet mag laten verleiden tot het toepassen van kunstjes om een vermeende saaiheid tegen te gaan. ‘De tekst in de vorm van een driehoek wringen, hem in een hok persen, of hem in de vorm van een zandloper of een ruit wurmen, zijn vergrijpen die meer rechtvaardiging eisen dan […] het verlangen iets nieuws te doen in de twintigste eeuw.’ Deze trucjes waren volgens Morison al zó vaak vertoond dat er behoefte was aan herleving van de zelfbeheersing. ‘In alle duurzame vormen van typografie, om het even of de oplage groot of zeer beperkt is, is de enige taak van de typograaf niet zichzelf, maar zijn auteur tot uitdrukking te doen komen.’ Morison, Stanley. Grondbeginselen der typografie. Amsterdam: De Buitenkant, 1987, p. 25.
Morison en Warde waren collega’s bij de Lanston Monotype Corporation (waar zetmachines en bijbehorende lettertypes werden gemaakt), en hebben zich duidelijk in elkaars mening gesterkt. Warde was echter strenger dan Morison: zij vond dat het niet uitmaakte of het een tekst in een boek betrof of die in een reclameadvertentie. In beide gevallen gaat het om het respect voor de boodschap en voor de lezer, en dus om het zo rechtstreeks en ongekleurd mogelijk overbrengen van de inhoud. Morison echter schrijft met hoorbare tegenzin dat het voor reclamedoeleinden noodzakelijk ‘schijnt te zijn’ dat de koopwaar met behulp van een stilistische individualiteit aan de man wordt gebracht die de zuivere typografie ‘nooit mag hopen te verwezenlijken.’ Die zuivere typografie is die van de boeken, en bescheidenheid is daar het enige credo.
In eerste instantie leek mij de onzichtbaarheid van de typograaf een illusie te zijn, en ik dacht eigenlijk dat dit stukje in die conclusie zou moeten eindigen. Immers: hoe bereik je onzichtbaarheid wanneer het materiaal waarmee je werkt, de (druk)letter, onvermijdelijk een sfeer ademt, enerzijds door de verbondenheid met de tijd waarin de letter werd ontworpen, anderzijds doordat het publiek gewend is geraakt aan het gebruik van een bepaalde letter in een bepaalde context, en hem daarmee dus associeert. Wat is dan die zichtbare onzichtbaarheid? Hoe geef je informatie door, zonder de vorm van die informatie opmerkbaar te maken?
Ton Koopman, Nederlands dirigent en bespeler van orgel en klavecimbel, loopt al ruim 25 jaar in de voorhoede van de authentieke muziekpraktijk, waar men oude muziek uitvoert op instrumenten uit de tijd van de componist, op een manier waarop de componist het – zo wetenschappelijk aangetoond mogelijk - zou hebben gewild. Hij is wereldberoemd, en heeft ondanks het feit dat zijn tempi vaak een verfrissende twee keer zo hoog liggen als dat van andere dirigenten, een indrukwekkend aantal cd’s volgespeeld, in zijn eentje of met koor en orkest. Ik ben een fan, maar toch heb ik weinig opnames van hem in mijn kast staan, en dat komt door zijn vrouw. Zij is van oorsprong ook klavecinist, maar heeft zich daarnaast ook bekwaamd in opnametechniek, en is in die rol verantwoordelijk voor veel van Koopmans opnames.
Het klavecimbel wordt veel gebruikt in oude muziek, en is een instrument met een betrekkelijk gering volume en een dunne maar heldere klank. Het diende in vroegere tijden in groepsverband vaak om wat extra bite te geven aan de totaalklank. Maar of het is omdat haar man aan de toetsen zit of omdat ze zelf zo van het instrument houdt, in de handen van mevrouw Koopman wordt ieder stuk, ongeacht de bezetting, bijna een concert voor klavecimbel-en-anderen. En hoezeer ik ook probeer om daar in de winkel omheen te luisteren ik weet dat een dergelijke balans me thuis na tien minuten zal gaan irriteren.
De fijnste orkestopnames zijn die waar je niets anders hoort dan de muziek. Een natuurlijk geluid, een onverwrongen beeld, alsof je zelf in de zaal zit. Maar dat is een schijnnatuurlijkheid. De opnameleider bepaalt door middel van het aantal microfoons, de plaatsing daarvan en door de balans tussen hoeveel er van iedere microfoon op de opname terechtkomt, het uiteindelijke beeld. Het is dus een door hém gedefinieerde en doorgegeven natuurlijkheid.
Het nadenken over deze parallel, en het besef dat neutraliteit voor mij zo belangrijk is in opnames, heeft me anders naar Wardes streven naar onzichtbaarheid doen kijken. Misschien is dit hoe zij het bedoelde, en moeten we de typograaf zien als de persoon aan de schuifjes, die de allesbepalende technische facetten van zijn vak zó beheerst, dat de lezer hem niet opmerkt. De tijd speelt daarin wel degelijk een rol. Een opname van 50 jaar terug is onmiddellijk te herkennen aan het andere geluid, en doet nu nostalgisch aan. Op dezelfde manier verschuift de betekenis van een letter, en kan een lettertype waaraan we nu gewend zijn, over 20 jaar gedateerd aandoen. Maar ook dat inzicht behoort tot de instrumenten van de typograaf.
Gerard Unger, bekende Nederlandse typograaf en letterontwerper, verraadt in zijn boek ‘Terwijl je leest’ ook een zekere behoudendheid, ook hij klaagt over teksten die aan het einde van de twintigste eeuw ‘tegen elkaar, door elkaar en over elkaar’ zijn gezet. Maar hij geeft een erg mooie typering van wat volgens hem lezen is: een dubbele verdwijntruc, waarvoor onzichtbare typografie essentieel is. De omgeving kan tijdens het lezen verdwijnen, een lezer kan zo opgaan in zijn tekst dat buiten hem en het boek de wereld even ophoudt te bestaan. En dáárna verdwijnen ook de gedrukte woorden, ‘ze lossen op in je gedachten als een bruistablet in een glas water’. Zij zetten zich om in betekenis, in ideeën, in beelden en geluiden. Unger, Gerard. Terwijl je leest. Amsterdam: De Buitenkant, 2006, p. 47-48.
Alsof je thuis je ogen hebt dichtgedaan, en er niets meer is dan wat de componist ooit in zijn hoofd hoorde, geen luidspreker, geen knoppen, geen beweging, geen iets te rood gestifte sopranenlippen.
–
Beeld
Beatrice Warde tijdens een tour door Zuid Afrika. Dotman Pretorius Studio of Photography, 1957.
Beatrice Warde. On the choice of typefaces. The crystal goblet, sixteen essays on typography. London: The Sylvan Press, 1955, p. 144, detail.